Verhalen over taal: Zingzeggen
Vivien Waszink is taalkundige en lexicograaf. Ze schreef het boek Woord! De taal van nederhop (2013).
Rappen. Ik ben er al 25 jaar dol op. Ik doe het niet zelf, maar ik luister ernaar en schrijf erover. Veel mensen houden niet van rap. Dat kan ik best begrijpen. Ik zal ook nooit van heavy metal gaan houden. Rap is geen muziek die je in de bouwmarkt hoort. Ook geen niksaan-de-handmuziek voor in de wachtkamer van de dokter. Het is geen achtergrondmuziek, maar voorgrondmuziek: zo’n fijn woord, dat ik jammer genoeg niet zelf verzonnen heb. ‘Wie zingen kan, hoeft niet te rappen’, sneert een Facebookvriend, als ik een gezellig kiekje van Jay Z deel. ‘Dat stompzinnige gepraat’, noemden mijn ouders het. En trouwens, kan die rotherrie niet gewoon eens af. Ouders mopperen graag op de muziek van hun kinderen. Nu ben ik zelf moeder, maar mijn dochter houdt gelukkig ook van ‘dat gepraat’. Ik vond ooit dat ik van jazz moest houden, dat leek me wel volwassen, maar dat bleek helemaal niet makkelijk. Er is zoveel jazz. Mijn voorzichtige verkenningen van Miles Davis werden door kenners met moeilijke brillen berispt, en ik hoorde woordgroepen als ‘tweede kwintet’ en ‘avant-gardistische periode’ voorbijkomen. Ik gaf het op. Ik hou het sindsdien bij rapmuziek. Toch zeg ik ook humeurige en snauwerige dingen over de rappers, bijvoorbeeld als mijn dochter blij is dat Danny Brown naar Nederland komt. Danny Brown maakt een soort house, zeg ik smalend. Hij heeft trouwens ook monsterlijke tanden, maar dat terzijde. En te modieuze kleertjes. Skinny jeans hebben werkelijk niets, hoor je, helemaal niets met Echte Hiphop te maken. Ik scheel maar achttien jaar met mijn dochter, maar ook ik ben schandelijk ouderwets. Het woord ‘house’ gebruiken tegenover mijn dochter, is net zoiets als ‘mieters’ zeggen of naar Sport in beeld kijken. Als je van een rapper zegt: ‘Kan hij niet wat fatsoenlijks aantrekken?’, moet je eigenlijk vastgebonden worden in een kamer terwijl Céline Dions Greatest Hits op repeat staat. De hiphopgeneratiekloof: bij ons thuis bestaat die.
In mijn boek Woord!, over de taal van Nederlandse hiphop, leg ik uit wat rappen is. Dat was nog best lastig om te doen. En hoe zou je rappen in een woordenboek moeten omschrijven? Want dat is wel een vraag die ik me moet stellen, want opeens was ik lexicograaf, woordenboekmaker. Ik werk niet bij Van Dale, maar op het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) in Leiden, bij het Algemeen Nederlands Woordenboek (ANW). Dat is leuk werk, al gelooft niet iedereen dat direct. ‘Maar verder ben je wel gelukkig?’, zei een vroegere sportjuf ooit tegen me toen ik mijn beroep ontboezemde. Ze legde daarbij ook even haar hand op mijn schouder. Een Belgische journalist die ik aan de telefoon had, leek het wél leuk te vinden, maar was verbaasd: ‘Lexicografen? Dat zijn toch mannen van zeventig?’ Als je bij een woordenboek werkt, zit je mompelend in een klein kamertje, afgezonderd van de Echte Wereld, aan een stoffig boek te werken. En ben je hartverscheurend oud. Denkt men. Maar dat hoeft dus niet. Woordenboeken zijn nu meestal hippe onlineproducten. Soms moet je je inderdaad een paar dagen afzonderen als je met een ‘moeilijk woord’ bezig bent. ‘Rappen’ is niet zo’n woord waar ik een tijdelijk kluizenaarschap voor nodig heb, maar heel makkelijk te definiëren is het ook niet. Het is een werkwoord, we hebben het uit het Engels, maar je kunt het gewoon heel Nederlands vervoegen: rappen, rapte, gerapt.
In Van Dale staat rappen omschreven als: ‘(ter plekke geïmproviseerde) teksten zingzeggen op een muzikaal ritme’ (editie 2005). Nuff respect voor Van Dale, maar hier moest ik toch even om gniffelen. Het klinkt formeel. Ouderwetsig ook. Leerlingen aan wie ik de omschrijving voorlegde, vonden het ook wel lollig. Maar hoe zouden zij het dan zelf definiëren? Dat was moeilijk. Ze kwamen niet echt met een omschrijving, maar wel met veel synoniemen. ‘Spitten’. Want je rijms spuug je uit. Vandaar ook ‘spugen’. ‘Dichten’, vonden sommigen, dat doen rappers. Ja, dat is waar, maar zijn alle dichters ook rappers? Had Martinus Nijhoff ook een beat, straatgeloofwaardigheid en stoere praatjes? Neen. En dichter Antoine de Kom, die pas met zijn bundel Ritmisch zonder string de VSB-poëzieprijs won, is ook geen rapper, al verenigt hij ‘zintuiglijkheid en krachtige beeldtaal (…) met slang en folklore’. ‘Toasten’, hoorde ik ook. Dat deed dj Kool Herc, 41 jaar geleden op een feestje in The Bronx, de New Yorkse wijk die vaak ‘hiphopbaarmoeder’ wordt genoemd. De Jamaicaan Herc praatte de platen daar aan elkaar op de manier waarop dat in Jamaica gebeurde. Dat was niet zomaar wat wauwelen, maar van alles: soms aansporingen om te dansen, soms een leuk grapje, soms een stoer verhaal, maar wel vooral als omlijsting bij al bestaande soul- en funkliedjes. Dit heel prille toasten wordt soms de basis van de hiphop genoemd. ‘Woordturnen’, bedacht ik zelf. Maar dat slaat eigenlijk ook nergens op. JR de Regelneger, mijn nieuwe lievelingsrapper, stuurde me een wat uitgebreidere definitie: ‘Snel of langzaam rijmen op een ritme, inhoudsvol of inhoudsloos; beschrijven en uiten van je gevoel, vertalen van je ervaringen en emoties in rijms.’ Hij vindt het ritme dus essentieel en een bepaalde snelheid ook. De Regelneger haalt er bovendien emoties bij. Alles voor de rijms: leuk dat hij ook dit typische hiphopmeervoud gebruikt. Van Dale noemt ook het muzikale ritme – van mij had ook beat gemogen – waarop de rijms (bij Van Dale ‘teksten’) gepresenteerd worden: een essentieel ingrediënt van een rapdefinitie.
Coely komt uit België. Ze is een van de weinige femcees, female mc’s, vrouwelijke rapsters dus, die de hiphopscene heeft. Ze was nog geen twintig toen ze een keer over haar rapskills vertelde in de NRC: ‘Aan het begin was het geen rappen wat ik deed, maar meer roepen. Juist door het ritme is rappen is niet hetzelfde als praten. Ook niet als je er een hapklare prettige beat onder hebt. Als ik de zin “Haal je ook gelijk de vuilnisbak binnen?” vrij dwingend uitspreek, en ik zou dat doen op een paar pompende bassen, is dat niet gelijk rappen. Zelfs niet als er een boos kijkende man met een petje en dikke kettingen bij is die intussen allerlei dingen met draaitafels uitspookt.’ Coely roept intussen allang niet meer, maar rapt, en ze mag nu zelfs rappen op tv bij De Wereld Draait Door. Ze is dan ook duizelingwekkend getalenteerd. Het vocale gedeelte in muziek noem je meestal zingen, maar dat is rappen niet, maar gewoon maar wat zeggen is het ook niet: Van Dales ‘zingzeggen’ is dus helemaal zo gek nog niet. En het allitereert ook lekker. Tussen haakjes zet Van Dale er nog iets bij in de definitie, namelijk ‘al dan niet geïmproviseerd’. Rappers zijn zeker geen types die op concerten alleen een verplicht rijtje hits afwerken. Ter plekke je rijms verzinnen, is belangrijk in de hiphop. Dat heet ‘freestylen’: de hiphopvariant van improviseren. Vaak ook in de vorm van een wedstrijdje, een battle, want de hiphopzwaarden zijn altijd geslepen. Van Dale is keepin’ it real: het woordenboek vangt de essentie van rappen in de definitie. Alleen het stoere, straatgeloofwaardige element mis ik een beetje. Met rappers valt niet te spotten. Gelukkig hebben we altijd de rappers zelf om uit te leggen wat voor rijms ze precies spitten. De Amerikaanse hiphopgroep de Wu-Tang Clan noemde hun teksten ooit ‘lyrically performed armed robberies’, verbale gewapende overvallen. De nederhoppers kunnen er gelukkig ook wat van. Rapper Rollarocka heeft het over zijn ‘verbale fatale structuren’, U-Niq brengt ‘lyrische chemicaliën’ en De Jeugd ‘giftige rijms’. En Winne moet vooral doorgaan met zieke zinnen zingzeggen.
Dit is een van de vele ‘verhalen over taal’ uit het Van Dale-jubileumboek Verhalen over taal - 150 jaar Van Dale. Schrijver en taalkundige Wim Daniëls stelde deze feestelijke bundel samen ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Dikke Van Dale.