Hoe vernieuw je de Dikke van Dale | Deel XX: Een stokoud neologisme

Hoe vernieuw je de Dikke van Dale | Deel XX: Een stokoud neologisme

Wie kent niet de befaamde versregel ‘Bemint uw vaderland, vereert uw voorgeslacht!’. Jan Frederik Helmers – u weet wel: van de Eerste, de Tweede én de Derde Helmersstraat in Amsterdam – publiceerde het gedicht met deze regel in 1812 in De Hollandsche natie. Dat was precies een jaar voordat het Soeverein Vorstendom der Verenigde Nederlanden bij proclamatie zou worden uitgeroepen.

Toch zou het nog een paar decennia duren voordat onze voorvaderen hún (en ons) voorgeslacht op grote schaal zouden gaan vereren in brons en steen. Voordien stond her en der al wel een standbeeld, zoals het beeld van Erasmus in Rotterdam, dat uit 1622 dateert en waarschijnlijk het oudste openbare standbeeld van een ‘Grote Nederlander’ is.

Rond 1850 kregen de bronsgieters en steenhouwers het pas echt druk. In navolging van de ons omringende landen, waar het oprichten van standbeelden al veel langer gebruikelijk was, werden hier vanaf circa 1840 her en der standbeelden opgericht voor ‘nationale helden’. Zo werd in 1841 een standbeeld van Michiel de Ruyter in Vlissingen geplaatst, in 1845 verrees in Den Haag een ruiterstandbeeld van de Vader des Vaderlands. In 1856 kreeg Laurens Janszoon Coster, de ‘uitvinder’ van de boekdrukkunst, een standbeeld in Haarlem. Amsterdam kreeg in 1867 een standbeeld van Vondel en in Delft verrees in 1886 een standbeeld van Hugo de Groot. Toch was er volgens tijdgenoten in de Lage Landen absoluut geen sprake van statuomanie zoals, in veel andere Europese landen waar in de 19e eeuw het nationalisme aan kracht won.

Statuomanie, het woord stond in 1874 voor het eerst in een Nederlandse krant, maar dat was niet de allereerste keer dat het in een Nederlandstalige bron werd gebruikt. In 1846 stond in een boek over Simon Stevin:

Menschen die voor niemands roem (ook voor den hunnen) niet leven, noemen de zucht van België, om hare groote zonen door openbare eereteekenen te huldigen, koudweg, en op zyn Fransch, eene Statuomanie.

Statuomanie is inderdaad aan het Frans ontleend. Het woord is sinds 1846 tientallen, hooguit enkele honderden keren in een Nederlands boek of een Nederlandse krant aangetroffen, maar het heeft nooit in de Dikke Van Dale gestaan.

Veel woorden die we voor het eerst opnemen in de Dikke Van Dale zijn neologismen: relatief nieuwe of zelfs spiksplinternieuwe woorden. Soms geeft de actualiteit er echter aanleiding toe dat we een stokoud woord moeten opnemen. Want ook al is statuomanie geen heel courant woord, nu het opnieuw in de media opduikt, willen gebruikers het wel in het woordenboek kunnen opzoeken. Zo schreef NRC Handelsblad onlangs:

In de negentiende eeuw heerste in Europa een ware statuomanie: de ene na de andere ‘vaderlandse held’ werd op een sokkel gehesen. Het was de tijd van hypernationalisme en imperialisme. Trots op het verleden moest de natie verbinden en zelfbewust maken. Dat menige ‘held’ onvoorstelbaar veel leed had berokkend aan mensen die niet tot de eigen natie werden gerekend, deed er nauwelijks toe.

Zo’n vermelding in een actueel krantenbericht, de lange geschiedenis van het woord, de verklaringsbehoeftigheid ervan en daarbij ook nog het feit dat het woord het heden verbindt met het verleden, maakt dat statuomanie vanaf nu dus ook in de Grote Van Dale te vinden is. Zo blijft het woordenboek een spiegel van de werkelijkheid, met alles wat zich daarin afspeelt.

 

 

 Nederlands hoofdredacteur Ton den Boon en Vlaams hoofdredacteur Ruud Hendrickx vertellen maandelijks over het verrijken van de Dikke Van Dale.

Vorig artikel
Volgend artikel

Gerelateerde artikelen