Verhalen over taal: Plakken
Mariska Tjoelker werkt als freelance tekstschrijver en journalist. Ze blogt op Hetiskoers.nl en publiceert in Soigneur en De Muur. Ze werkt aan een boek over Mien van Bree, de eerste Nederlandse wereldkampioene wielrennen.
Wielrennen. De Dikke Van Dale. Ik zeg de woorden hardop en laat ze zo’n beetje door mijn werkkamer dwarrelen. Probeer er beelden bij te zien, maar kom niet verder dan een renner die een paar kilo woordenboek in zijn koerstruitje stopt zodat de beklimming van berg zus en zo nog wat extra gewicht krijgt. Op zich misschien best een nuttige training. Maar nee. Lezende renners dan? Maar lezende renners vormen een nogal uitzonderlijk ras in het peloton. Lezen, dat past bij renners die net even anders zijn. Zo’n Bauke Mollema, dat is een lezer, die schrikt niet van zeshonderd pagina’s boek. ‘Ach ja, dat is Bauke’, zeggen zijn ploeggenoten dan, waarna ze hun ogen weer op hun smartphone of tablet richten. Het is overigens wel een mooi beeld: Bauke onderuit gezakt in de velours fauteuil van de luxueuze teambus, de gladde benen uitgestrekt in het gangpad, de scherpe gelaatstrekken, de lippen wellicht iets getuit, de blonde wenkbrauwen licht gefronst en de ferme neus die het laatste zweempje drukinkt opsnuift. Maar hoe mooi ook, het beeld brengt me niet dichter bij die drie strenge ruggen die mij iedere werkdag vanaf de hoek van mijn bureau aankijken. En daar wil ik dus wel naartoe. De Dikke Van Dale en wielrennen; opnieuw proef ik de combinatie op mijn tong. Woorden. Wielrennen. Taal. Koers. Vocabulaire.
Ja!
Dat is het natuurlijk: koerstaal. Woorden waarvoor je een woordenboek nodig hebt. Het favoriete woord van een van de Nederlandse verslaggevers van de koers bijvoorbeeld, heeft u dat al eens opgezocht? U weet niet welk woord ik bedoel? Maar potdorie, dan kijkt u toch niet vaak genoeg naar het wielrennen! En dat terwijl de Nederlandse jongens het tegenwoordig zo goed doen. Zo’n Bauke Mollema bijvoorbeeld, die rijdt rustig met de besten mee omhoog. Niet verkeerd inderdaad, voor een boekenwurm. Maar goed, we dwalen af. Linkeballen, daar doelde ik net op. Te pas en te onpas gebruikt door een der Nederlandse commentatoren, tevens oudwielrenner. Hij is zo’n commentator van wie ik me kan voorstellen dat hij op zijn wiebelige commentatorstoel heen en weer begint te schuiven als de finale aanstaande is terwijl vijf of zes renners vooruit zijn. Zelf zit ik dan allang op het puntje van de bank en als ik daar alleen zit, wil ik misschien zelfs wel wat aanmoedigingen richting het scherm schreeuwen. Allemensen, wat rijden die mannen weer hard, ongelooflijk. Totdat ... Kijk nou, wat gebeurt daar? De gebruinde benen malen niet langer in de rondte. Waarom trappen ze niet door? De fietsjes beginnen wat te slingeren. Vanachter hun spiegelende sportbrillen geselen de renners elkaar. Boven de renners wappert de rode vod.
Oh wacht, als u niet zo vaak naar de koers kijkt, weet u misschien ook niet wat dat is. Welnu, ‘de rode vod’ is een driehoek van rode stof – tegenwoordig meestal geplastificeerd – die boven de weg hangt en aangeeft dat de renners nog precies duizend meter asfalt voor de wielen hebben. De Vlaamse wielercommentatoren gebruiken de rode vod als aanduiding voor de laatste kilometer overigens vaker dan hun Nederlandse collega’s, maar dat heeft wellicht iets te maken met hun inborst; net even iets romantischer dan de onze. Terug naar de koers, waar de renners nog steeds naar elkaar zitten te kijken. Ze doen geen trap meer en zwalken van links naar rechts over de weg. Stuk voor stuk proberen ze achter elkaar weg te kruipen. Waarschijnlijk zouden ze het liefst rechtsomkeert maken, alles om maar geen kopwerk te hoeven doen. Plotseling zet de renner in tweede positie aan. Maar het leidt tot niets, de anderen hebben hem na vijftig meter al te pakken. Hergroeperen. Kijken. De benen stil. De man op kop kijkt onder zijn arm door, stuurt eens naar de andere kant van de weg. De rest volgt, in een vloeiende beweging. Alsof ze met onzichtbare draadjes aan elkaar vast zitten. Achter de felgekleurde reclameborden staan de toeschouwers. Duizenden stemmen, duizenden handen, het geschreeuw en het geroffel als een helse kakofonie. De Nederlandse wielercommentator begint te lachen. En daar slingert hij zijn woord de ether in: linkeballen!
Als niet-koerskijker begint u nu misschien te denken dat die mannen te belazerd zijn om die laatste paar honderd meter door te trekken. Maar dat denkt u verkeerd. De wielercommentator zegt het nog maar eens: er wordt gelinkebald. Maar wat bedoelt hij dan, denkt u, en u komt overeind om het tweede deel van de Dikke Van Dale uit de boekenkast te pakken. Wanneer u – zoals ik – de dertiende uitgave in handen heeft, vindt u het woord linkeballen op bladzijde 1894. ‘Plakken’, zegt de Dikke Van Dale. U kijkt opnieuw naar uw scherm. Plakken? Wat plakt er dan, wie plakt er dan, ik zie helemaal niets plakken, behalve dan al dat rennerszweet in die synthetische tricotjes. ‘Kijk hem daar linkeballen’, zegt de wielercommentator opnieuw, en zijn collega-commentator vraagt hem waarom die renner linkebalt. Niet dat hij dat zelf niet weet, maar hij wil dat zijn collega het uitlegt. Aan u, de niet-ingewijde. Met een beetje geluk is daar nog net tijd voor, maar in negen van de tien koersen zet de renner die zojuist van linkeballen werd beschuldigd ineens aan. Vanuit vierde of vijfde positie komt hij zomaar naar voren spurten. Het schriele lijf vouwt zich over het stuur en hij lijkt zijn frame uit elkaar te willen trekken. Het ranke zadeltje danst tussen zijn dijen heen en weer en vanaf het puntje van de bank proeven u en ik de ijzerachtige smaak van zijn bloed. Ja! Hij is weg! Definitief weg en niemand die hem kan volgen. Te veel gekeken, te vroeg vertrokken of juist te lang gewacht. De benen te zwaar, het lijf te leeg. Maar kijk hém daar gaan! Wat een macht. Dat was hogeschool linkeballen, zegt de wielercommentator, terwijl u en ik zien hoe de renner overeind komt, zijn shirtje rechttrekt, zijn armen de lucht in gooit en de finishstreep onder zijn dunne bandjes door laat vliegen. En nu begrijpt u het. De wielercommentator hoeft u niets meer uit te leggen. Van Dale ook niet. U staat op van de bank en zet uw deel twee weer netjes terug. U kunt er altijd nog mee gaan trainen.
Dit is een van de vele ‘verhalen over taal’ uit het Van Dale-jubileumboek Verhalen over taal - 150 jaar Van Dale. Schrijver en taalkundige Wim Daniëls stelde deze feestelijke bundel samen ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Dikke Van Dale.