Binnenkort in het woordenboek: de basisschoolstudent?
Wanneer mag je je eigenlijk student noemen? Ooit was dat volstrekt duidelijk. Volgens de eerste druk van het woordenboek Koenen (1897) was een student een 'leerling eener universiteit', terwijl de Van Dale uit 1874 het zelfs houdt op 'iem. die zich aan de hoogere wetenschap wijdt'. Maar zoals wel meer woorden is ook 'student' inmiddels aan inflatie onderhevig.
In NRC Handelsblad van 21 maart 2015 verwonderde een lezer zich over het gebruik van het woord 'studenten' in een reportage over het ROC Leiden – een school die mbo-opleidingen verzorgt. Hij schreef: 'Ik neem aan dat u weet dat daar opleidingen worden verzorgd tot bijvoorbeeld brood- en banketbakker, timmerman en autospuiter. Niets ten nadele van deze opleidingen, maar ik kan ze toch moeilijk met 'studeren' associëren.'
De krant legde het redactioneel beleid uit. 'Student' wordt in de krant alleen gebruikt voor het hoger onderwijs (hbo en universiteit). Tegelijkertijd hebben veel mbo-opleidingen het graag over 'hun studenten' en in het bewuste artikel heeft de journalist die woordkeus blijkbaar overgenomen – tegen het beleid van de krant in dus.
Vergeleken met de 19e eeuw zijn dus in elk geval de hbo'ers erbij gekomen. En daar zal het vermoedelijk niet bij blijven. Niet alleen roc's, maar ook vmbo-scholen noemen hun leerlingen graag studenten, en op internet zijn zelfs de eerste basisschoolstudenten al gesignaleerd.
Een woordenboekmaker heeft over zulke ontwikkelingen geen mening, maar registreert slechts het (veranderende) taalgebruik. De huidige Van Dale definieert 'student' daarom geheel bijdetijds als: 1 iem. die studeert, m.n. iem. die de colleges van een universiteit of van een hogeschool volgt; 2 leerling van een college (een scholengemeenschap of een opleidingscentrum); 3 (Belgisch-Nederlands) leerling van een middelbare school.