Vijf verschrikkelijke valkuilen
Vijf verschrikkelijke valkuilen om te vermijden
Taal- en spelfouten komen vaak onprofessioneel over. Of dit terecht is of niet, is niet aan ons. De taalmissers hieronder doen in ieder geval bij veel mensen de haren te berge rijzen. Toch komen ze geregeld voor. Maakt u zich er ook schuldig aan?
1. Me is geen bezittelijk voornaamwoord
Me is geen bezittelijk, maar een persoonlijk voornaamwoord. Voor veel taalpuristen is dit taalergernis nummer één. Voorbeelden: me broer, me fiets, me taalfout. Dat moet zijn: mijn broer, mijn fiets, mijn taalfout.
Tip: vervang me door mij. Klinkt dat vreemd? Dan moet het mijn zijn.
Een vergelijkbare misser is het verwisselen van het bezittelijk voornaamwoord jouw en het persoonlijk voornaamwoord jou. Bijvoorbeeld: jou antwoord is fout, zal ik het voor jouw verbeteren? Dat moet andersom.
Tip: ‘Stel je netjes voor, eet zoals het hoort en zeg u’, zong Henny Vrienten van Doe Maar. Daar had Henny gelijk in: ‘u zeggen’ is een slim ezelsbruggetje. Vervang jou door u. Klinkt dat vreemd en klinkt uw beter? Dan moet het jouw zijn, met een w. En andersom: klinkt u beter dan uw? Dan is het jou, zonder w. Voorbeeld: u antwoord is fout, zal ik het voor uw verbeteren? Dat klinkt niet goed, toch?
2. Hij wilt niet
De d’tjes en t’tjes blijven voor problemen en ergernissen zorgen. Tegenwoordig zien en horen we geregeld: hij wilt. Maar het werkwoord willen is een uitzondering en krijgt in de derde persoon enkelvoud géén t: hij/zij/het wil.
De meeste andere werkwoorden krijgen daar wél een t. Hoe luidt de spellingregel ook alweer? Derde persoon enkelvoud is stam + t. Dus het veelgeziene hij bedoeld of het gebeurd is echt fout. Dit moet zijn: hij bedoelt, het gebeurt.
En bij de eerste persoon enkelvoud? Alleen de stam, géén t. Dus niet: ik wordt hier zo moe van, maar: ik word hier zo moe van.
Tip: smurf het. Als in: ik smurf een smurfbei en jij smurft een smurfbei, dus samen smurfen wij twee smurfbeien. Klinkt er een t achter smurf? Dan eindigt het werkwoord op t. (Let op: dit smurft dus niet voor uitzonderingen, zoals willen.)
3. Iedereen is tegenwoordig opzoek
Iedereen is opzoek, maar niemand kan het nog schrijven: op zoek. Los, niet aan elkaar. Bent u op zoek naar een nieuwe baan of juist naar een nieuwe medewerker? Maak dan een goede eerste indruk door op zoek goed te schrijven.
Ook veel andere woorden die los moeten, worden aaneengeschreven. Twee voorbeelden: vantevoren, doormiddel van. Dit moet zijn: van tevoren, door middel van.
Tip: opzoeken (het werkwoord schrijven we wel aan elkaar) in de online Dikke Van Dale. Hiermee hebt u altijd de juiste spelling bij de hand.
4. We beseffen en irriteren ons wat af
Geregeld horen we iemand verzuchten: ik irriteer me aan mijn leidinggevende. Ik besef me dat ik op zoek moet naar een andere baan. In het eerste geval worden de werkwoorden irriteren en zich ergeren door elkaar gehusseld, in het tweede geval gebeurt datzelfde met beseffen en zich realiseren.
De werkwoorden zich ergeren en zich realiseren zijn zogenoemde wederkerende werkwoorden, net als bijvoorbeeld zich vergissen. Deze werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord:
ik vergis me | wij vergissen ons | |
jij vergist je | jullie vergissen je, u vergist zich/u | |
hij/zij vergist zich | zij vergissen zich |
De werkwoorden irriteren en beseffen zijn geen wederkerende werkwoorden en hebben dus geen wederkerend voornaamwoord.
Daarom is het: die taalfout irriteert mij, ik erger me aan dat soort fouten. Ik besef dat ik een taalfout maakte, ik realiseer me dat ik de Dikke Van Dale er maar eens op moet naslaan.
Of, om bij het voorbeeld te blijven: mijn leidinggevende irriteert mij. Ik besef dat ik op zoek moet naar een andere baan. Alternatief: ik erger me aan mijn leidinggevende. Ik realiseer me dat ik op zoek moet naar een andere baan.
Tip: er is helaas geen ezelsbruggetje. Er zit niets anders op dan te onthouden dat irriteren en beseffen geen wederkerende werkwoorden zijn.
5. Deze taalfoutje
Om naar andere woorden in een zin te verwijzen, gebruiken we zogenoemde aanwijzende voornaamwoorden:deze, die, dit, dat. Bijvoorbeeld: deze man,dit gebouw, deze gebouwen.
Maar we zeggen bijvoorbeeld ook: deze man die, dit gebouw dat, deze gebouwen die. (Hier zijn die en dat geen aanwijzende maar betrekkelijke voornaamwoorden, maar laten we het niet te ingewikkeld maken.)
Welk voornaamwoord we gebruiken, hangt ervan af of het enkel- of meervoud is en mannelijk, vrouwelijk of onzijdig:
- mannelijke en vrouwelijk: deze, die
- onzijdig: dit, dat
- meervoud: deze, die
Een veelgemaakte fout is: het meisje die. Of zelfs: deze meisje die. Op het eerste gezicht lijkt dat helemaal geen fout, want bij vrouwelijke woorden gebruiken we deze en die. En een meisje is toch een vrouw?
Maar nee, verkleinwoorden zijn onzijdig. Bij onzijdige woorden gebruiken we dit en dat. Dus: het/dit meisje dat. En: dit taalfoutje.
Dat we niet meer maken.
Tip: wilt u professioneler overkomen? Oefen dan met de 15 belangrijkste taalregels met Van Dale Taalsnacks. Hier krijgt u gratis de smaak te pakken.