Dromedaris
Ik kijk om me heen. De sterren steken als toverstof af tegen de zwarte hemel. Waar het toverstof plotseling overgaat in zwart moet ergens de horizon zijn. Ik kijk naar links, naar voren, naar rechts en achter me. Nergens is ander licht te zien dan van de sterren. Nergens een lampje, een huisje, niets. Ik heb dit niet eerder meegemaakt.
Ik laat me voorzichtig, met mijn hakken stap voor stap in het losse droge zand, van het duin afglijden tot de grond weer recht wordt. Nu zie ik het vuurtje weer, waar mijn broer en de gids naast zitten, om een beetje warm te blijven. In het donker kun je de kleine gestalte van de gids bijna niet zien, zijn tanige huid, zijn blauwe tulband. Ook de twee dromedarissen die we hebben meegenomen, zijn niet meer dan vage zwarte schaduwen. Af en toe hoor ik een kokhalzend geluid, dan het langzame malen van herkauwende kaken. Dromedarissen zijn de woestijnuitvoering van de koe. Iets hoger op de poten om beter om zich heen te kunnen kijken, hoeven groot als pannenkoeken om niet weg te zakken in het zand en een grote bult als waterreservoir.
We trekken al een paar dagen door het rode zand van de Sahara. Ook mijn broer en ik hebben blauwe tulbanden gekocht, dat hoort nu eenmaal zo en het leek een goed middel tegen zon en zand. Op de eerste dag laat onze gids de dromedarissen door hun poten zakken en onwennig klimmen we op de warme lijven. Mijn dromedaris heet Eski, met een lijf zo breed dat mijn benen bijna in split naar links en rechts steken. Plotseling kantelt het enorme lijf naar voren als een schip dat op een woeste zee van een hoge golf de diepte in duikt. Paniekerig grijp ik het zadel vast en zie ik de grond onder ons verdwijnen. Als ook zijn voorpoten gestrekt zijn, zit ik meters boven de grond als op een duin. We lopen en langzaam verdwijnt alle gevoel uit mijn benen, maar het duurt zeker anderhalf uur voor ik durf te vragen om weer af te stappen. Eenmaal op de grond kan ik bijna niet meer staan en ik besluit de rest van de reis zelf te lopen, Eski mag mijn rugzakje dragen.
We hebben geen gemeenschappelijke taal met de gids. Hij zal wel Berber spreken en misschien Marokkaans, we weten het niet. Maar wat eerst lastig en ingewikkeld leek, blijkt een zegen. We hoeven dagenlang niet te praten en kunnen de grenzeloze stilte van de woestijn nog beter op ons laten inwerken. Voor ik op reis ging had ik wel wat woordjes en zinnetjes Marokkaans ingestudeerd. Iets wat klonk als Wash a-andek ble heze veble lehem. “Hebt u iets zonder vlees en vis?”, want vegetarisch eten leek me heel ingewikkeld als je elkaar niet kan verstaan. De toverspreuk lijkt te werken, want telkens als ik ‘m gebruik, krijg ik keurig couscous met groente.
En ook nu wil ik iets zeggen, over de onaardse schoonheid van de sterrenhemel. De Melkweg kronkelt van horizon tot horizon door het fijne sterrenstof en ik kan bijna volgen hoe dat enorme firmament zich als een groot klokwerk met langzame precisie om de Poolster heen draait. Ik ben onze gids zo dankbaar dat hij ons hier mee naartoe heeft genomen. Uit mijn korte lijstje kies ik het woord dat het meest geschikt lijkt en terwijl ik naar boven wijs zeg ik bezzaf: “Veel”. De gids blijft even stil, maar begint dan te lachen. Hij begrijpt me!
Vijftien jaar na deze prachtige reis heeft Van Dale nu een primeur uitgegeven: woordenboeken Marokkaans-Nederlands en Nederlands-Marokkaans. Auteur Ankie van Pel heeft op een briljante manier een taal, die eigenlijk niet wordt geschreven, tóch op alfabet weten te zetten.
Jaap Parqui, taaluitgever bij Van Dale Uitgevers