Koudeprik
Vroeger heette hij Koning Winter, maar tegenwoordig wordt hij meestal de Russische beer genoemd. The beast from the east deelt in februari nog een berentik uit en blaast zijn ijzige adem over ons land. De media hebben het daarom al dagenlang over ‘strenge vorst’, ‘Siberische kou’ en ‘een historische hoeveelheid sneeuw’. Over ouderwets winterweer, kortom, want eigenlijk waren we ze al bijna vergeten, die barre winters van weleer.
Daar hoorde een echte woordenschat bij. Winterse woorden en uitdrukkingen, die door de klimaatverandering geheel in het vergeetboek dreigen te komen: ijsbloemen op het raam, koek-en-zopie, ijspegels aan de daken, wintertenen en koubenen, sneeuw en ijzel, en natuurlijk het roodborstje dat tikt tegen ’t raam. Om maar te zwijgen van ijsvermaak en schaatspret, die de jongeren onder ons waarschijnlijk alleen nog kennen van schilderijen.
Zo’n onverwachte koudeprik als we nu meemaken, doet je beseffen dat de opwarming van de aarde niet alleen consequenties heeft voor het weer, maar ook voor onze woordenschat. Neem de soorten ijs die we nog geen halve eeuw geleden onderscheidden. Zijn er nog wel kinderen die je haarfijn kunnen uitleggen wat het verschil is tussen zwart ijs en bomijs, tussen kraakijs en schotsijs, tussen nachtijs en paardenijs? En die de uitdrukking ijs piepen gebruiken als ze voorzichtig over een of twee nachten ijs lopen om te checken of ‘het al houdt’?
Alleen daarom al is zo’n flitswinter fijn: de nostalgische herinnering aan al die bijna verdwenen winterwoorden.
Ton den Boon, Nederlands hoofdredacteur van de Dikke Van Dale