Betekenis 'zomer'
Je hebt gezocht op het woord: zomer.
zo·mer (de; m; meervoud: zomers) 1tweede jaargetijde, nl. van 21 juni tot 23 september; 's zomers in de zomer2warm weer: we hebben dit jaar nog geen zomer gehad
zo·me·ren (zomerde, heeft gezomerd) 1zomer, warmer worden: het begint te zomeren
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.