Betekenis 'vakantie'
Je hebt gezocht op het woord: vakantie.
va·kan·tie (de; v; meervoud: vakanties) 1periode waarin geen lessen worden gegeven: de grote vakantie; zomervakantie, herfstvakantie, kerstvakantie, krokusvakantie, carnavalsvakantie, paasvakantie, tulpvakantie, pinkstervakantie2jaarlijks toegekende vrije tijd voor werkenden: vakantie nemen3reis naar en verblijf elders voor zijn plezier: op vakantie gaan
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.