Betekenis 'deel'
Je hebt gezocht op het woord: deel.
1deel (het; o; meervoud: delen) 1iets dat kleiner is dan een geheel: de edele delen geslachtsorganen; part noch deel aan iets hebben totaal onschuldig zijn; ten dele voor een deel; ten deel vallen geschonken krijgen; hoongelach was zijn deel; deel uitmaken van een commissie er zitting in hebben; het werkwoordelijk deel van het gezegde het gedeelte van het gezegde dat uit werkwoorden bestaat; (in recepten) neem drie delen melk op één deel water driemaal zoveel melk als water
2deel (de; v(m); meervoud: delen) 1vloerplank van gezaagd hout2grote werkruimte in een boerderij met een stenen vloer
de·len (deelde, heeft gedeeld) 1in gedeelten splitsen: een cel kan zich delen zodat er twee nieuwe cellen ontstaan; eerlijk delen zo spitsen dat ieder zijn deel krijgt2een aandeel krijgen in: delen in de buit; in de vreugde delen; informatie delen iemand op de hoogte brengen van wat je weet; (internet) een bericht delen doorsturen aan anderen zodat die het kunnen lezen3gemeenschappelijk hebben of bezitten: een auto delen gezamenlijk bezitten en om beurten gebruiken4(rekenkunde) een getal splitsen in zoveel delen als door een ander getal wordt uitgedrukt: 60 gedeeld door 6 is 10¶iemands mening delen het met hem eens zijn
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.