Betekenis 'zij'
Je hebt gezocht op het woord: zij.
1zij zie zijde1(flank) flanc m, côté: zij aan zij côte à côte; de handen in de zij zetten mettre les poings sur les hanches; een steek in de zij un point de côté
2zij 1vrouwtje; is het een hij of een zij? (a) (m.b.t. mensen) c'est un garçon ou une fille ?; (b) (m.b.t. dieren) c'est un mâle ou une femelle ?
3zij (persoonlijk voornaamwoord) 1elle, (meervoud) ils, elles, (met nadruk) eux, elles: (met nadruk) zij hebben het gedaan ce sont eux, elles qui l'ont fait
1zijn (zelfstandig naamwoord) 1(het bestaan) être m, existence v2(innerlijk) essence v, nature v
2zijn (werkwoord) 1(bestaan, leven) être, exister: er waren eens drie broers il était une fois trois frères; er is, er zijn il y a, il est, il existe; hoe is het met je? comment vas-tu ?; hoe is het er nu mee? comment allez-vous maintenant ?; er is hier niemand die … il n'y a personne ici qui… (+ subjonctif of indicatif); er zijn mensen die … il y a des gens qui…; ik denk, dus ik ben je pense, donc je suis; het kan zijn c'est possible; het kan zijn dat … il se peut que…, il est possible que… (+ subjonctif); hij is niet meer il n'est plus; (schertsend) bent u daar nog? vous suivez encore ?; er voor iem. zijn être là pour qqn.; het zij zo soit2(zich bevinden) être, se trouver: wij zijn er nous voici, nous y voilà; je bent er nog lang niet tu es encore loin du compte, il y a encore beaucoup à faire; er is geen geld daar ils n'ont pas d'argent; er is iemand voor u (il y a là) quelqu'un (qui) vous demande3(gebeuren) être, avoir lieu, se passer: voor wanneer is het? c'est pour quand ?; het is zoals het is c'est comme ça4(schelen) aller: wat is er? qu'est-ce qui ne va pas ?5(toebehoren aan) appartenir: van iem. zijn être à qqn., appartenir à qqn.; die pen is van mij ce stylo est à moi, c'est mon stylo; dat doek is van Van Gogh c'est un Van Gogh¶als het ware pour ainsi dire; ware het niet, dat … sauf que …, si ce n'était que …
3zijn (hulpwerkwoord) 1(van tijd) être, avoir: wij zijn begonnen nous avons commencé; hij is gekomen il est venu; de prijzen zijn gestegen les prix ont monté2(van de lijdende vorm) être: hij is overreden il a été écrasé
4zijn (koppelwerkwoord) 1(met persoon als onderwerp) être, avoir: hij is bang il a peur; Jan is twintig Jean a vingt ans2(met onpersoonlijk onderwerp) être¶dat is nog eens lopen voilà ce qui s'appelle marcher; het is mooi weer il fait beau; het is warm il fait chaud
5zijn (bezittelijk voornaamwoord) 1(bijvoeglijk) son (voor een mannelijk woord en voor een vrouwelijk woord dat met een klinker begint), sa (voor een vrouwelijk woord dat met een medeklinker begint), ses (meervoud): zijn huis sa maison; zijn vriendin son amie; zijn paarden ses chevaux; op zijn Frans à la française; hij knipt zijn nagels il se coupe les ongles2(zelfstandig) sien(ne): het zijne le sien; de zijnen les siens
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.