Betekenis 'trouwen'
Je hebt gezocht op het woord: trouwen.
1trouw (zelfstandig naamwoord) 1(getrouwheid) fidélité v, loyauté v: te goeder trouw de bonne foi; te kwader trouw de mauvaise foi2(geregeldheid) assiduité v3(gehechtheid) attachement m
2trouw (bijvoeglijk naamwoord) 1(getrouw) fidèle (à), loyal(e) (envers qqn.)2(geregeld komend) assidu(e), fidèle: trouw bezoeker habitué
3trouw (bijwoord) 1(getrouw) fidèlement, loyalement, (geregeld komend) assidûment, fidèlement
1trouwen (onovergankelijk werkwoord) 1se marier: beneden zijn stand trouwen faire une mésalliance; zo zijn we niet getrouwd! je ne l'entends pas ainsi !, ça ne va pas se passer comme ça !
2trouwen (overgankelijk werkwoord) 1(huwen) se marier avec (qqn.), épouser (qqn.)2(in de echt verbinden) marier
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.