Betekenis 'rijden'
Je hebt gezocht op het woord: rijden.
1rijden (onovergankelijk werkwoord) 1(zich voortbewegen) rouler: in een auto rijden conduire une voiture; de trein rijdt langzaam le train roule lentement; zachter gaan rijden rouler plus lentement, modérer la vitesse, ralentir; hard rijden rouler vite; ik reed 120 je faisais du 120 (à l'heure); achteruit rijden faire marche arrière; het is een uur rijden c'est à une heure de route; hij kan uitstekend rijden il conduit très bien, il sait très bien conduire; recht op iem. in rijden foncer sur qqn.2(geschikt om op te rijden) être praticable: de weg rijdt slecht la route est mauvaise3(paardrijden) monter à cheval: stapvoets rijden aller au pas4(schaatsen) patiner: de 10.000 m rijden participer au 10 000 m5(op en neer gaan) se balancer, (m.b.t. anker) chasser
2rijden (overgankelijk werkwoord) 1(vervoeren) conduire (qqn.), transporter (qqn., qqch.): iem. naar huis rijden reconduire qqn., ramener qqn.
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.