Betekenis 'thuis'
Je hebt gezocht op het woord: thuis.
thuis 1(naar huis) nach Haus(e): wel thuis! kommen Sie gut nach Hause!2(in zijn huis) zu Haus(e): thuis zijn (ook figuurlijk) zu Hause sein; doe maar of je thuis bent fühle dich wie zu Hause; de kinderen wonen niet meer thuis die Kinder sind aus dem Haus¶samen uit, samen thuis ± mitgefangen, mitgehangen
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.
