Betekenis 'passant'
Je hebt gezocht op het woord: passant.
1passant (m), passante (v) 1voorbijgang(st)er
2passant (m) 1lusje (voor riem, ceintuur)
3passant, passante (bijvoeglijk naamwoord) 1druk, met veel verkeer
1passer (onovergankelijk werkwoord) 1gaan, reizen, trekken, doorgaan, doortrekken, doorrijden, doorvaren, langs komen, voorbijgaan, voorbijkomen, passeren, overgaan, (van tijd) verlopen, (informeel) verteerd worden (van voedsel): en passant in het voorbijgaan, terloops; on ne passe pas ! verboden toegang!; où est-il passé ? waar blijft hij?; ne pas passer inaperçu niet onopgemerkt blijven; passer chez qqn. even bij iem. langsgaan; ne faire que passer even blijven; cela passe encore dat kan er nog mee door; le message n'a pas passé de boodschap is niet overgekomen; laisser passer (a) niet opmerken (van iem., iets); (b) doorlaten (van licht); il ne laisse rien passer (a) niets ontsnapt aan zijn aandacht; (b) hij ziet niets door de vingers; le temps passe vite de tijd vliegt om; passer à overgaan tot, op; passer à la caisse afrekenen; passer à l'ennemi naar de vijand overlopen; il passe très bien à la télé hij komt goed over op tv; passer au vert op groen springen (verkeerslicht); passer à travers erdoorheen steken; y passer eraan gaan, eraan geloven; passer de mode uit de mode raken; il passe en sixième hij gaat naar de middelbare school; passer en terminale naar de laatste klas (van het vwo) gaan; passer avant (ook figuurlijk) voorgaan; passer devant (a) voorgaan; (b) voorbijgaan, langsgaan, langskomen; passer par (a) gaan, rijden, reizen door, langs, over, via; (b) doorlopen (school, rang); (c) doorstaan (van een beproeving); passer par Paris over Parijs reizen; passer par la porte door de deur gaan; (figuurlijk) il faut en passer par là er zit niets anders op; cela lui a passé par la tête dat is bij hem opgekomen; passons là-dessus laten we daar niet langer over praten; passer pour doorgaan voor; se faire passer pour zich uitgeven voor2draaien, uitgezonden worden: passer à la télé op de tv komen3heengaan, sterven4bevorderd worden tot: passer capitaine tot kapitein bevorderd worden; être passé maître dans l'art de een meester, volleerd zijn in5(juridisch) voorkomen (van een zaak)6(kaartspel) passen7verwelken (van bloemen), verschieten (van kleuren), vergaan (van lust)8(ergens) doorheen steken, uitsteken, uitkomen, eronderuit komen
2passer (overgankelijk werkwoord) 1oversteken, overtrekken, passeren, overgaan, doorkomen, gaan door, over: passer en fraude smokkelen; passer son permis rijexamen doen; passer en revue de revue laten passeren, kort behandelen, inspecteren2doorbrengen, besteden (van tijd)3overbrengen (van een boodschap, ziekte), overzetten (met een boot), overdragen, aangeven, aanreiken, overhandigen: je vous passe … ik verbind u door met …; passer (sa colère) sur (zijn woede) afreageren op4voorbijgaan, passeren, voorbijstreven, overtreffen, te boven gaan: passer les limites de perken te buiten gaan; il ne passera pas la nuit hij zal de morgen niet halen; cela fait passer le temps dat doodt de tijd5zeven, filteren6aandoen, aantrekken (van een kledingstuk)7doen ondergaan, onderwerpen aan: passer à tabac een aframmeling geven; passer qqn. par les armes iem. doodschieten, fusilleren8draaien, uitzenden: passer un film (of: un disque) een film (of: een plaat) draaien9laten gaan, halen door10halen door, langs: passer la tête par la vitre zijn hoofd buiten het portierraampje steken; passer à l'eau met water afspoelen11(juridisch) passeren, opmaken: passer un contrat een contract afsluiten; passer un marché een koop sluiten12overslaan: passer sous silence stilzwijgend voorbijgaan aan; et j'en passe en dan noem ik nog niet alles, allen13toelaten¶le courant ne passe pas (a) er is geen stroom; (b) (figuurlijk) er is geen contact, het klikt niet; faire passer le temps de tijd verdrijven; passer d'un extrême à l'autre van het ene uiterste in het andere (ver)vallen; passer en deuxième naar de tweede versnelling schakelen; passer un examen een examen afleggen; passer commande à un fournisseur een bestelling plaatsen bij een leverancier; passer un coup de fil à qqn. iem. opbellen; passer l'aspirateur stofzuigen; passer un savon à qqn. iem. een standje geven; on lui passe tous ses caprices al zijn grillen worden getolereerd
se 3passer (wederkerend werkwoord) 1voorbijgaan, verstrijken, overgaan, ophouden: il faut que jeunesse se passe de jeugd moet zijn tijd hebben2gebeuren, voorvallen, plaatshebben: cela s'est bien passé dat is goed gegaan; que s'est-il passé ? wat is er gebeurd?; la scène se passe à Rome het toneel speelt in Rome3(+ de) zich onthouden van, buiten (iets) kunnen, niet nodig hebben, kunnen missen: cela se passe de commentaire dat spreekt voor zich; il ne peut se passer de fumer hij kan het roken niet laten, hij kan niet zonder sigaret
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.