Betekenis 'casser'
Je hebt gezocht op het woord: casser.
1casser (overgankelijk werkwoord) 1breken, stukslaan, kapot maken: casser la croûte een hapje eten; (informeel) casser la gueule à qqn. iem. op zijn smoel timmeren; casser sa pipe de pijp uitgaan; casser les pieds à qqn. iem. dwarszitten; (informeel) ça ne casse rien het is niets bijzonders; casser la tête de qqn. aan iemands hoofd zeuren; (informeel) à tout casser hooguit; casser les prix de prijzen breken2vernietigen, nietig verklaren, verbreken (van een vonnis, testament)3afzetten, ontslaan, degraderen4(informeel) belachelijk maken
se 2casser (wederkerend werkwoord) 1breken, kapot gaan: je me suis cassé le bras ik heb mijn arm gebroken; (informeel) se casser la figure vallen, een ongeluk hebben; se casser le nez voor een dichte deur komen; se casser la tête zich het hoofd breken¶casse-toi ! maak dat je wegkomt!
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.