Betekenis 'trick'

Je hebt gezocht op het woord: trick.

1trick (zelfstandig naamwoord) 1truc (ook figuurlijk), foefje, kneep: know the tricks of the trade het klappen van de zweep kennen; magic tricks goocheltrucs2handigheid, slag: get (of: learn) the trick of it de slag te pakken krijgen (van iets)3streek, kattenkwaad: play a trick (up)on s.o., play s.o. a trick iem. een streek leveren4aanwensel, tic: you have the trick of pulling your hair when you're nervous je hebt de vreemde gewoonte om aan je haren te trekken als je zenuwachtig bent5(kaartspel) slagthis poison should do the trick met dit vergif moet het lukken; not (of: never) miss a trick overal van op de hoogte zijn; be up to s.o.'s tricks iem. doorhebben; how's tricks? hoe staat het ermee? 2trick (overgankelijk werkwoord) 1bedriegen, misleiden: trick s.o. into sth. iem. iets aanpraten, iem. ergens inluizen2oplichten, afzetten: trick s.o. out of his money iem. zijn geld afhandig maken

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.