Betekenis 'touch'
Je hebt gezocht op het woord: touch.
1touch (zelfstandig naamwoord) 1aanraking, tik(je), contact (ook figuurlijk): I felt a touch on my shoulder ik voelde een tikje op mijn schouder; be (of: keep) in touch with contact hebben (of: onderhouden) met; I'll be in touch ik neem nog contact met je op; lose touch with uit het oog verliezen2gevoel bij aanraking, tastzin3vleugje, snufje (zout bv.), lichte aanval (van ziekte): a touch of the sun een lichte zonnesteek4stijl, manier: put the finishing touch(es) to sth. de laatste hand leggen aan iets; lose one's touch achteruitgaan, het verleren5(muziek) aanslag6(sport) deel van veld buiten de zijlijnen (voetbal, rugby)¶play at touch tikkertje spelen
2touch (onovergankelijk werkwoord) 1(elkaar) raken, aan elkaar grenzen
3touch (overgankelijk werkwoord) 1raken (ook figuurlijk), aanraken: you haven't touched your meal je hebt nog geen hap gegeten2een tikje geven, aantasten, (figuurlijk) aankunnen: he touched his cap hij tikte zijn pet aan3raken, ontroeren: touched with pity door medelijden bewogen4treffen, betreffen: he does not want to touch politics hij wil zich niet met politiek inlaten5benaderen, bereiken, (figuurlijk) evenaren: the thermometer touched 50° de thermometer liep tot 50° op; touch s.o. for a fiver iem. vijf pond aftroggelen
1touch down (onovergankelijk werkwoord) 1landen
2touch down (overgankelijk werkwoord) 1(rugby, American football) aan de grond brengen achter de doellijn (bal; door tegenstander)
touch in 1(openbaar vervoer) inchecken (met chipkaart)
touch off 1afvuren, doen ontploffen2de stoot geven tot
touch out 1(openbaar vervoer) uitchecken (met chipkaart)
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.