Betekenis 'stuck'

Je hebt gezocht op het woord: stuck.

1stick (zelfstandig naamwoord) 1stok, tak, stuk hout: have the wrong end of the stick het verkeerd begrijpen2staf, stok(je)3staaf(je), reep(je), stuk: a stick of chalk een krijtje4stok, knuppel5stick, hockeystick, (polo)hamer: (figuurlijk) wield the big stick dreigen6stengel, steel (selderie)7figuur, snuiter, droogstoppel8afranseling (ook figuurlijk): give s.o. some stick iem. een pak slaag geven 2stick (onovergankelijk werkwoord; stuck, stuck) 1klem zitten, vastzitten2blijven steken, (blijven) vastzitten3plakken (ook figuurlijk), (vast)kleven, (informeel) blijven: it will always stick in my mind dat zal me altijd bijblijven; stick together bij elkaar blijven; stick around rondhangen, in de buurt blijven; stick to the point bij het onderwerp blijven; stick to one's principles trouw blijven aan zijn principes 3stick (overgankelijk werkwoord; stuck, stuck) 1(vast)steken, (vast)prikken, bevestigen, opprikken2doodsteken, neersteken3steken, zetten, leggen: stick it in your pocket stop het in je zak4(vast)kleven, vastlijmen, vastplakken5(alleen ontkennend) pruimen, uitstaan, verdragen: I can't stick such people ik heb de pest aan zulke mensen 1stuck (bijvoeglijk naamwoord) 1vast (ook figuurlijk), klem, onbeweeglijk, ten einde raad: be stuck for an answer met zijn mond vol tanden staan; get stuck with s.o. met iem. opgezadeld zitten2vastgekleefd, vastgeplakt 2stuck onvoltooid verleden tijd en voltooid deelwoord van 2stick

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.