Betekenis 'short'
Je hebt gezocht op het woord: short.
1short (zelfstandig naamwoord) 1korte (voor)film2borrel3(meervoud: shorts) korte broek, onderbroek
2short (bijvoeglijk naamwoord) 1kort, klein, beknopt: short and sweet kort en bondig; little short of weinig minder dan, bijna; short for een afkorting van; in short in het kort2kort(durend): (at) short notice (op) korte termijn; short order snelbuffet; in short order onmiddellijk; in the short run op korte termijn; make short work of snel een einde maken aan3te kort, onvoldoende, karig, krap: short of breath kortademig; short change te weinig wisselgeld; short of money krap bij kas; in short supply schaars, beperkt leverbaar; short weight ondergewicht; (be) short of (of: on) tekort (hebben) aan4kortaf, bits5bros, kruimelig (bv. deeg)6onverdund (sterkedrank): a short drink (of: one) een borrel¶short circuit kortsluiting; short temper drift(igheid)
3short (bijwoord) 1niet (ver) genoeg: four inches short vier inches te kort; come (of: fall) short tekortschieten; (figuurlijk) cut s.o. short iem. onderbreken2plotseling: stop short plotseling ophouden; be taken (of: caught) short nodig moeten¶sell s.o. short iem. tekortdoen; nothing short of (a) slechts, alleen maar; (b) niets minder dan; short of behalve, zonder
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.