Betekenis 'season'
Je hebt gezocht op het woord: season.
1season (zelfstandig naamwoord) 1seizoen, (figuurlijk) jaar: rainy season regentijd2geschikte tijd, seizoen, jachtseizoen, vakantieperiode: cherries are in season het is kersentijd; a word in season een woord op het passende moment, een gepast woord; in and out of season te pas en te onpas3feesttijd, kerst- en nieuwjaarstijd: the season of good cheer de gezellige kerst- en nieuwjaarstijd
2season (overgankelijk werkwoord) 1kruiden (ook figuurlijk)2(ge)wennen, harden: seasoned troops doorgewinterde troepen3laten liggen (hout)
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.