Betekenis 'run'

Je hebt gezocht op het woord: run.

1run (zelfstandig naamwoord) 1looppas, het rennen: make a run for it het op een lopen zetten; on the run (a) op de vlucht; (b) druk in de weer2tocht, afstand, eindje hollen, vlucht, rit, traject, route, uitstapje (van trein, boot), (skiën) baan, helling, (cricket, hockey) run (score van 1 punt)3opeenvolging, reeks, serie, (theater) looptijd, (muziek) loopje: a run of success een succesvolle periode4(+ on) vraag (naar), stormloop (op): (handel) a run on copper een plotselinge grote vraag naar koper5terrein, veld, ren (voor dieren)6eind, stuk, lengte (van materiaal)7(Amerikaans) ladder (in kous)we'll give them a (good) run for their money we zullen ze het niet makkelijk maken; give s.o. the run of iem. de (vrije) beschikking geven over; a run on the bank een run op de bank 2run (onovergankelijk werkwoord; ran, run) 1rennen, hollen, hardlopen2gaan, (voort)bewegen, lopen, (hard) rijden, pendelen, heen en weer rijden (varen) (van bus, pont e.d.), voorbijgaan, aflopen (van tijd), lopen, werken (van machines), (uit)lopen, (weg)stromen, druipen, (figuurlijk) (voort)duren, zich uitstrekken, gelden: run afoul (of: foul) of (figuurlijk) stuiten op, in botsing komen met; (scheepvaart) run aground aan de grond lopen; feelings ran high de gemoederen raakten verhit3rennen, vliegen, zich haasten4lopen, zich uitstrekken, gaan (ook figuurlijk): prices are running high de prijzen zijn over het algemeen hoog; run to extremes in uitersten vervallen5wegrennen, vluchten6luiden, klinken: the third line runs as follows de derde regel luidt als volgt7kandidaat zijn8(Amerikaans) ladderen (van kous)run along! vooruit!, laat me eens met rust!; run across s.o. (sth.) iem. tegen het lijf lopen, ergens tegen aan lopen; run for it op de vlucht slaan, het op een lopen zetten; run through the minutes de notulen doornemen 3run (overgankelijk werkwoord; ran, run) 1rijden (lopen) over, volgen (weg), afleggen (afstand): run a race een wedstrijd lopen; run s.o. over iem. overrijden2doen bewegen, laten gaan, varen, rijden, doen stromen, gieten, in werking stellen, laten lopen, (figuurlijk) doen voortgaan, leiden, runnen: run a business een zaak hebben; run s.o. close (of: hard) iem. (dicht) op de hielen zitten, (figuurlijk) weinig voor iem. onderdoen3smokkelen4ontvluchten, weglopen van5kandidaat stellenrun a (traffic-)light door rood rijden run away 1weglopen, vluchten, op de loop gaandon't run away with the idea geloof dat nu maar niet te snel run down 1reduceren, verminderen in capaciteit2aanrijden3opsporen, vinden, te pakken krijgen: run a criminal down een misdadiger opsporen4kritiseren, naar beneden halen, afkraken: how dare you run her down? hoe durf je haar te kleineren? 1run in (onovergankelijk werkwoord) 1binnen (komen) lopen 2run in (overgankelijk werkwoord) 1oppakken, aanhouden, inrekenen2inrijden (auto) run into 1stoten op, in botsing komen met, botsen tegen2terechtkomen in: run into difficulties (of: debts) in de problemen (of: schulden) raken3tegen het lijf lopen, onverwacht ontmoeten4bedragen, oplopen: the costs run into thousands of pounds de kosten lopen in de duizenden 1run off (onovergankelijk werkwoord) 1weglopen, wegvluchten: run off with s.o. er vandoor gaan met iem. 2run off (overgankelijk werkwoord) 1laten weglopen, laten wegstromen, aftappen2reproduceren, afdraaien, fotokopiëren run on 1doorgaan, doorlopen, voortgaan: time ran on de tijd ging voorbij 1run out (onovergankelijk werkwoord) 1opraken, aflopen: our supplies have run out onze voorraden zijn uitgeput2niets meer hebben, te weinig hebben: we are running out of time we komen tijd te kort3weglopen, wegstromen 2run out (overgankelijk werkwoord) 1uitrollen, afwikkelen, laten aflopen (touw) 1run over (onovergankelijk werkwoord) 1overlopen, overstromenrun over with energy overlopen van energie 2run over (overgankelijk werkwoord) 1overrijden, aanrijden: Marco ran over an old lady Marco reed een oude dame aan2doornemen, nakijken, repeteren run through 1doorboren, doorsteken2repeteren, doorlopen 1run up (onovergankelijk werkwoord) 1(+ against) (toevallig) tegenkomen: run up against difficulties op moeilijkheden stuiten 2run up (overgankelijk en onovergankelijk werkwoord) 1(doen) oplopen, snel (doen) toenemen, opjagen: her debts ran up, she ran up debts ze maakte steeds meer schulden

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.