Betekenis 'pass'
Je hebt gezocht op het woord: pass.
1pass (zelfstandig naamwoord) 1passage, (berg)pas, doorgang, vaargeul2geslaagd examen, voldoende3(kritische) toestand: it (of: things) had come to such a pass that … het was zo ver gekomen dat …4pas, toegangsbewijs5(voetbal) pass6(honkbal) vrije loop7(tennis) passeerslag8(kaartspel) pas¶make a pass at a girl een meisje proberen te versieren
2pass (onovergankelijk werkwoord) 1(verder) gaan, (door)lopen, voortgaan: pass along doorlopen; pass to other matters overgaan naar andere zaken2voorbijgaan, passeren, voorbijkomen, overgaan, eindigen: pass unnoticed niet opgemerkt worden3passeren, er door(heen) raken4circuleren, gangbaar zijn (bv. van munten), algemeen bekendstaan (als): pass by (of: under) the name of bekendstaan als; pass as (of: for) doorgaan voor, dienen als5aanvaard worden, slagen (voor examen(onderdeel)), door de beugel kunnen (bv. grove taal)6gebeuren, plaatsvinden: come to pass gebeuren7(kaartspel) passen8overgemaakt worden: the estate passed to the son het landgoed werd aan de zoon vermaakt9(sport) passeren, een pass geven, (tennis) een passeerslag geven
3pass (overgankelijk werkwoord) 1passeren, voorbijlopen: pass a car een auto inhalen2(door)geven, overhandigen, uitgeven (geld): could you pass me that book, please? kun je mij even dat boek aangeven?; pass in inleveren3slagen in: pass an exam voor een examen slagen4komen door, aanvaard worden door: the bill passed the senate het wetsvoorstel werd door de senaat bekrachtigd5overschrijden, te boven gaan, overtreffen (bv. verwachtingen): this passes my comprehension dit gaat mijn petje te boven6laten glijden, (doorheen) laten gaan: pass one's hand across (of: over) one's forehead met zijn hand over zijn voorhoofd strijken7(sport) passeren, toespelen, doorspelen8uiten, leveren (kritiek): pass judgement (up)on een oordeel vellen over9vermaken, overdragen10doorbrengen (bv. tijd), spenderen
1pass away (onovergankelijk werkwoord) 1sterven, heengaan2voorbijgaan, eindigen: the storm passed away het onweer ging voorbij
2pass away (overgankelijk werkwoord) 1verdrijven (tijd)
1pass by (onovergankelijk werkwoord) 1voorbijgaan, voorbijvliegen (tijd)
2pass by (overgankelijk werkwoord) 1over het hoofd zien, geen aandacht schenken aan: life passes her by het leven gaat aan haar voorbij
pass down 1overleveren, doorgeven
1pass off (onovergankelijk werkwoord) 1(geleidelijk) voorbijgaan, weggaan, verlopen¶pass off as doorgaan voor
2pass off (overgankelijk werkwoord) 1negeren2uitgeven: pass s.o. off as (of: for) iem. laten doorgaan voor
1pass on (onovergankelijk werkwoord) 1verder lopen, doorlopen: pass on to overgaan tot2sterven, heengaan
2pass on (overgankelijk werkwoord) 1doorgeven, (verder)geven: pass on the decreased costs to the consumer de verlaagde prijzen ten goede laten komen aan de consument; pass it on zegt het voort
1pass out (onovergankelijk werkwoord) 1flauw vallen, van zijn stokje gaan2promoveren (aan militaire academie), zijn diploma behalen
2pass out (overgankelijk werkwoord) 1verdelen, uitdelen, verspreiden
1pass over (onovergankelijk werkwoord) 1sterven, heengaan
2pass over (overgankelijk werkwoord) 1laten voorbijgaan, overslaan: pass over an opportunity een kans laten schieten2voorbijgaan aan, over het hoofd zien3overhandigen, aanreiken
pass through 1ervaren, doormaken: pass through police training de politieopleiding doorlopen2passeren, reizen door
pass up 1laten voorbijgaan, laten schieten2(naar boven) aangeven
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.