Betekenis 'nail'
Je hebt gezocht op het woord: nail.
1nail (zelfstandig naamwoord) 1nagel2spijker: hit the nail on the head de spijker op de kop slaan¶pay on the nail contant betalen
2nail (overgankelijk werkwoord) 1(vast)spijkeren2vastnagelen: he was nailed to his seat hij zat als vastgenageld op zijn stoel3te pakken krijgen: he nailed me as soon as I came in hij schoot me direct aan toen ik binnenkwam4betrappen¶nail it het voor elkaar krijgen
nail down 1vastspijkeren2nauwkeurig vaststellen, bepalen: John had nailed him down John had hem precies door3vastleggen, houden aan: it's difficult to nail him down on any subject hij zegt niet gauw wat hij ergens van denkt; we nailed him down to his promise we hielden hem aan zijn belofte4zich verzekeren van, veiligstellen: they've already nailed down the championship ze zijn al zeker kampioen
nail up 1dichtspijkeren2(op)hangen
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.