Betekenis 'be'
Je hebt gezocht op het woord: be.
1be (onovergankelijk werkwoord; was/were, been) 1zijn, bestaan, voorkomen, plaatshebben2geweest (gekomen) zijn: has the postman been? is de postbode al geweest?
2be (hulpwerkwoord; was/were, been) 1aan het … zijn: they were reading ze waren aan het lezen, ze lazen2worden, zijn: he has been murdered hij is vermoord3mocht, zou: if this were to happen, were this to happen als dit zou gebeuren
3be (koppelwerkwoord; was/were, been) 1zijn: she is a teacher zij is lerares; the bride-to-be de aanstaande bruid; be that as it may hoe het ook zij2(met aanduiding van maat) (waard/groot/oud) zijn, kosten, meten, duren: it's three pounds het kost drie pond; it is three minutes het duurt drie minuten3zijn, zich bevinden, plaatshebben (ook figuurlijk): it was in 1953 het gebeurde in 1953; what's behind this? wat steekt hier achter?4zijn, betekenen: what's it to you? wat gaat jou dat aan?5bedoeld zijn, dienen: an axe is to fell trees with een bijl dient om bomen om te hakken¶(informeel) be nowhere ver achterliggen; as is zoals hij is
be about 1rondhangen, rondslingeren2er zijn, beschikbaar zijn: there is a lot of flu about er is heel wat griep onder de mensen3op het punt staan: he was about to leave hij ging net vertrekken
be around 1even aanlopen, bezoeken
be down 1beneden zijn, minder, gezakt zijn (letterlijk en figuurlijk)2uitgeteld zijn, (figuurlijk) somber zijn: (informeel) be down with the flu geveld zijn door griep3buiten bedrijf zijn, plat liggen (van computer)¶(informeel) be down on s.o. iem. aanpakken, iem. fel bekritiseren; he is down to his last pound hij heeft nog maar één pond over
be for 1zijn voor, voorstander zijn van¶you're for it! er zwaait wat voor je!
be in 1binnen zijn, er zijn, aanwezig zijn: the new fabrics aren't in yet de nieuwe stoffen zijn nog niet binnen2geaccepteerd zijn, erbij, aanvaard, opgenomen zijn, in de mode zijn, in zijn (van dingen): be in on meedoen aan¶(informeel) we're in for a nasty surprise er staat ons een onaangename verrassing te wachten
be off 1(informeel) ervandoor gaan (ook figuurlijk), vertrekken, weg zijn, wegwezen, (sport) starten, weg zijn, beginnen (te praten): be off to a bad start slecht van start gaan2verwijderd zijn (ook figuurlijk): Easter was two weeks off het was nog twee weken vóór Pasen3afgelast zijn, niet doorgaan4(informeel) bedorven zijn (van voedsel)5afgesloten zijn (van water, gas, elektriciteit)¶(informeel) be badly off er slecht voorstaan
1be on (werkwoord met voorzetsel) 1(informeel) op kosten zijn van, betaald worden door (bij het geven van een rondje): the drinks are on John John trakteert
2be on (onovergankelijk werkwoord) 1aan (de gang) zijn, aan staan (ook van licht, radio e.d.): the match is on de wedstrijd is bezig2gevorderd zijn: it was well on into the night het was al diep in de nacht3doorgaan, gehandhaafd worden: the party is on het feest gaat door4(informeel) toegestaan zijn: that's not on! dat doe je niet!5op het toneel staan, spelen (van acteur)6op het programma staan (radio, tv, toneel)¶(informeel) be on about sth. het hebben over iets, (negatief) altijd maar zeuren over iets; (informeel) be on to sth. iets in de gaten hebben
be out 1(er)uit zijn, (er)buiten zijn, weg zijn, er niet (meer) zijn2(informeel) uit zijn, voorbij zijn: before the year is out voor het jaar voorbij is3uit(gedoofd) zijn4openbaar (gemaakt) zijn, gepubliceerd zijn: the results are out de resultaten zijn bekend5(informeel) onmogelijk zijn, niet mogen: rough games are out! geen ruwe spelletjes!6(Brits) ernaast zitten: his forecast was well out zijn voorspelling was er helemaal naast7in staking zijn8laag zijn (van getijde): the tide is out het is laagtij9(cricket, honkbal) uit zijn¶(informeel) be out to do sth. van plan zijn iets te doen; be out for o.s. zijn eigen belangen dienen
be out of 1uit zijn, buiten zijn: be out of it er niet bij horen2zonder zitten: he is out of a job hij zit zonder werk; we're out of sugar we hebben geen suiker meer¶(informeel) be well out of it er mooi van af (gekomen) zijn
1be over (werkwoord met voorzetsel) (met all; informeel)1overal bekend zijn in: it's all over the office het hele kantoor weet ervan2niet kunnen afblijven van, (overdreven) enthousiast begroeten
2be over (onovergankelijk werkwoord) 1voorbij, over zijn: (informeel) that's over and done with dat is voor eens en altijd voorbij2overschieten, overblijven: there's a bit of fabric over er schiet een beetje stof over3op bezoek zijn (op grote afstand): Henk is over from Australia Henk is over uit Australië
be through 1klaar zijn, er doorheen zijn: I'm through with my work ik ben klaar met mijn werk2(informeel) erdoor zitten, er de brui aan geven, afgedaan hebben (van dingen): be through with sth. ergens zijn buik van vol hebben, iets zat zijn; I'm through with you ik trek mijn handen van je af3verbonden zijn, verbinding hebben
be to 1moeten: what am I to do wat moet ik doen?2(met ontkenning) mogen: visitors are not to feed the animals bezoekers mogen de dieren niet voeren3gaan, zullen: we are to be married next year we gaan volgend jaar trouwen4zijn te: Molly is nowhere to be found Molly is nergens te vinden
be up 1in een hoge(re) positie zijn (ook figuurlijk): petrol's up again de benzine is weer duurder geworden2op zijn, opstaan, wakker zijn3op zijn, over zijn: (informeel) it's all up with him het is met hem gedaan4ter discussie staan, in aanmerking komen: be up for discussion ter discussie staan5zijn, wonen, studeren6aan de gang zijn, gaande zijn: get sth. up and running iets werkend krijgen, iets aan de praat krijgen; what's up? (a) (informeel) hoe gaat het?, alles kits?; (b) wat is er aan de hand?; what's up with you? wat is er met jou aan de hand?¶be up against a problem op een probleem gestoten zijn; (informeel) be up against it in de puree zitten; be well up in sth. goed op de hoogte zijn van iets
be up to 1komen tot: I'm up to my ears in work ik zit tot over m'n oren in het werk2in z'n schild voeren, uit zijn op: he is up to sth. hij voert iets in zijn schild, hij is iets van plan; what are you up to now? wat voer je nu weer in je schild?3(vnl. met ontkenning) voldoen aan, beantwoorden aan: it wasn't up to our expectations het beantwoordde niet aan onze verwachtingen4(met ontkenning of vragend) aankunnen, berekend zijn op, aandurven: he isn't up to this job hij kan deze klus niet aan¶it's up to you dat is aan jou
be with (informeel)1(kunnen) volgen, (nog) snappen: are you still with me? volg je me nog?2aan de kant staan van, op de hand zijn van, partij kiezen voor3horen bij: we are with the coach party wij horen bij het busgezelschap
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.