Betekenis 'treiben'
Je hebt gezocht op het woord: treiben.
1treiben (onovergankelijk werkwoord) 1drijven: das Eis treibt auf dem Fluss het ijs drijft op de rivier2rijzen
2treiben (overgankelijk werkwoord) 1drijven, opjagen; aanzetten, aandrijven: jmdn. zur Eile treiben iem. tot haast aanzetten; es trieb mich ans Meer de zee trok me, ik voelde de drang om naar zee te gaan; (figuurlijk) sich treiben lassen (a) zich (willoos) door de stroom laten meevoeren; (b) zich laten gaan2drijven, slaan, boren3doen aan, beoefenen, uitoefenen, uitvoeren: Handel treiben handel drijven; ein Handwerk treiben een ambacht uitoefenen; Sport treiben aan sport doen4telen, kweken: Pflanzen treiben planten kweken5(al groeiend) krijgen: Knospen treiben knoppen krijgen¶sie treibt es mit anderen Männern zij houdt het met andere mannen; jmdn. zur Verzweiflung treiben iem. wanhopig maken; Wucher treiben woekeren; es arg (of: schlimm) treiben een en ander uithalen, (lelijk) huishouden
1Treiben (o; 2e naamval: -s; meervoud: -) 1drijfjacht
2Treiben (o; geen meervoud) 1gedoe, bedrijvigheid, drukte2(het) doen en laten, gedrag
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.