Betekenis 'mag'
Je hebt gezocht op het woord: mag.
mag 3e persoon onvoltooid tegenwoordige tijd van 1mögen
1mögen (overgankelijk werkwoord) 1houden van, lusten, zin hebben in: Eis mag ich nicht ik houd niet van ijs2willen3mogen (lijden), aardig vinden: ich mag ihn sehr ik mag hem graag; einander nicht mögen elkaar niet mogen (of: liggen)
2mögen (hulpwerkwoord) 1mogen, kunnen, mogelijk zijn: das mag sein 't is mogelijk; er mag wohl krank sein hij kan wel ziek zijn; sie mochten ihn übersehen haben ze hadden hem misschien over het hoofd gezien; wer mag ihm das gesagt haben? wie zou (of: kan, mag) hem dat hebben gezegd?2graag willen: ich mag nichts wissen ik wil niets weten; ich möchte alles erfahren ik zou graag alles willen horen; man möchte meinen, dass … men zou geneigd zijn te denken dat …3mogen (als toegeving), laten: er mag es ruhig tun laat het hem maar rustig doen; er mag noch so reich sein hij mag nog zo rijk zijn; es möchte besser sein … het zou misschien beter zijn …¶er mag sehen, wie er damit fertig wird hij moet maar zien, hoe hij dat klaarspeelt; mag kommen, was da will wat er ook gebeurt
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.