Betekenis 'wacht'
Je hebt gezocht op het woord: wacht.
wacht (meervoud: wachten) 1(m/v/x) persoon die de wacht houdt of belast is met bewaking; = wachter: wegenwacht(er)2(v(m)) het wachthouden, het waken: de wacht houden; op wacht staan; iem. de wacht aanzeggen iem. ernstig waarschuwen met het dreigement hem weg te sturen; (België; van een dokter, apotheker) van wacht zijn nacht- of weekenddienst hebben3(v(m)) de gezamenlijke bewakers: de wisseling van de wacht de aflossing van de wachters4(v(m)) organisatie ter controle en ter beveiliging: burgerwacht, grenswacht, kustwacht¶(telecommunicatie) iem. in de wacht zetten hem doorschakelen naar een toestel dat nog in gesprek is
wach·ten (wachtte, heeft gewacht) 1blijven op een plaats tot iem. of iets komt: op iem. wachten; daar zit ik niet op te wachten dat hoeft voor mij niet; daar kun je op wachten dat zal zeker een keer gebeuren; wat staat ons nog te wachten? wat voor onheil kunnen we nog meer verwachten?2(als bedreiging) zich in acht nemen: wacht maar, vuile verrader!3zich wachten op zijn hoede zijn; wacht u voor zakkenrollers
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.