Betekenis 'past'

Je hebt gezocht op het woord: past.

1past (zelfstandig naamwoord) 1verleden (tijd): in the past in het verleden, vroeger 2past (bijvoeglijk naamwoord) 1voorbij(gegaan), over, gepasseerd2vroeger, gewezen3verleden: past participle voltooid deelwoord; past tense verleden tijd4voorbij(gegaan), geleden: in times past in vroegere tijden5voorbij, vorig, laatst: for some time past al enige tijdthat is all past history now dat is nu allemaal voltooid verleden tijd 3past (bijwoord) 1voorbij, langs: a man rushed past een man kwam voorbijstormen 4past (voorzetsel) 1voorbij, verder dan, later dan: he cycled past our house hij fietste langs ons huis; it is past my understanding het gaat mijn begrip te boven; he is past it hij is er te oud voor, hij kan het niet meer; half past three half vier

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.